Lijnen in het zand en gebroken beloften12 min leestijd
Zondag 11 november om 11:00 was het exact honderd jaar geleden dat de strijdende partijen in de Eerste Wereldoorlog de wapens definitief neerlegden. De Eerste Wereldoorlog in Europa eindigde met de totale vernedering van Duitsland en leidde indirect tot de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Maar waar Europa na de Tweede Wereldoorlog volop integreerde en zich ontwikkelde tot een baken van vrede, werd het moderne Midden-Oosten blijvend gevormd door een aantal beslissingen tussen 1915 en 1920. Deze week staat al-Sham stil bij deze periode en de dubieuze rol van Groot-Brittannië en Frankrijk in het geheel. Over lijnen in het zand en gebroken beloften.
De Ottomaanse zwakke broeder
De Eerste Wereldoorlog is één van de meest complexe oorlogen uit de recente geschiedenis. Over de mogelijke oorzaken (wapenwedloop, complottheorieën, ‘geest van de tijd’ enz.) lopen de meningen nog altijd uiteen. Feit is dat na de moord op aartshertog Franz-Ferdinand op 28 juni 1914 twee machtsblokken lijnrecht tegenover elkaar komen te staan: enerzijds de Triple Entente met Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland, anderzijds de Triple Alliantie bestaande uit het Duitse Keizerrijk, Oostenrijk-Hongarije en Italië. Het Ottomaanse Rijk sluit zich na de formele oorlogsverklaring op 1 augustus aan bij de Triple Alliantie.
Het Ottomaanse Rijk komt op in de veertiende eeuw, en beleeft in de eerste helft van de zestiende eeuw zijn hoogtepunt met de verovering van Hongarije (1526). Vanaf eind zeventiende eeuw raakt het rijk echter in verval en vanaf de negentiende eeuw kalft het rijk snel af. In 1830 veroveren de Fransen Algerije, in 1882 annexeren de Britten Egypte en in 1912 nemen de Italianen Libië over. Het aloude kalifaat is de facto gereduceerd tot het huidige Turkije, de Levant, Mesopotamië (Irak) en de westkust van het Arabisch schiereiland met de heilige steden Mekka en Medina.
De Jonge Turken grijpen in 1908 de feitelijke macht in het Ottomaanse Rijk en maken korte metten met de multi-etniciteit die jarenlang zo vanzelfsprekend was. De ambtstaal wordt Turks, waar dat voorheen nog Arabisch was, en de term ‘Ottomaans’ wordt vervangen door ‘Turks’.
De Arabische meerderheid in Mesopotamië, de Levant en delen van het Arabisch schiereiland komt hiertegen in het verweer. De totale desintegratie van het Ottomaanse Rijk lijkt onafwendbaar, en de Britten en Fransen zijn er als de kippen bij om hiervan te profiteren. De oorlog aan het westfront is ontaard in een totale patstelling, en de instabiliteit in het Ottomaanse Rijk is dé kans om een doorbraak te forceren.
Lijnen in het zand
Op 16 december 1915 haast de pas 36-jarige Mark Sykes zich naar de ambtswoning van de Britse premier Asquith, uitgerust met een plattegrond van het Midden-Oosten en een overdosis zelfvertrouwen.[1] De onderhandelingen met de Fransen over de toekomst van het Midden-Oosten zitten muurvast, en de Britten hadden zich eerder in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd door zowel de Arabieren als de Fransen beloftes te doen over wie de macht zou krijgen over Syrië. Hierover later meer.
Mark Sykes werd geboren op 16 maart 1879 in een getroebleerd gezin in Yorkshire. Al op 11-jarige leeftijd maakt hij zijn eerste reis naar het Midden-Oosten, om er in 1909 terug te keren. Het Ottomaanse rijk is in verval, en Sykes walgt van wat hij ziet. In zijn boek The Caliph’s Last Heritage weidt hij hierover uit. Sykes kan er met zijn hoofd niet bij dat er beschavingen bestaan die níet zijn geleest op de christelijke leer en steekt zijn afgunst niet onder stoelen of banken. En passant gebruikt hij Arabische en Turkse termen, waarmee hij veel westerlingen overtuigt van zijn autoriteit. In werkelijkheid spreekt hij beide talen nauwelijks.[2]
Sykes overtuigt de premier en de minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour ervan dat hij de juiste persoon is om met de Fransen te onderhandelen over de opdeling van het Midden-Oosten. Groot-Brittannië zou volgens de Britse delegatie zeggenschap moeten krijgen over Mesopotamië, Palestina en Transjordanië (Jordanië). Verder moet de Franse invloed in Syrië en Libanon zoveel mogelijk worden ingeperkt.
Zijn tegenstander in de onderhandelingen is echter niet mis. De Fransman François Georges-Picot komt uit een vooraanstaande familie en heeft zitting in het Comité de l’Asie Francaise. Deze organisatie probeert de Franse invloed in het Midden-Oosten – zonder al te veel oog voor de bewoners – juist zo groot mogelijk te maken. Bovendien is Georges-Picot een anglofoob in hart en nieren: hij kan het bloed van de doorsnee Brit wel drinken.
Op 21 december 1915 staan de Franse en Britse delegaties Mark Sykes en François Georges-Picot toe een poging te wagen er met zijn tweeën uit te komen. Belangrijkste concessies die Sykes moet doen: de belangrijke stad Mosul komt in Franse handen en Palestina moet na de oorlog een internationaal mandaat krijgen. Op 3 januari 1916 wordt de deal bekrachtigd. De afspraken moeten uiteraard geheim blijven. Er heerst een sterk anti-imperialistisch sentiment, en de Realpolitik die de Britten en de Fransen over de ruggen van de Arabieren bedrijven is hier nu juist een voorbeeld van. Toen de Amerikaanse buitenlandadviseur Edward House lucht kreeg van het pact, sprak hij de profetische woorden: ‘Het is waardeloos, en dat heb ik Balfour ook verteld. Ze [de Britten en Fransen] creëren op deze manier een broedplaats voor toekomstige oorlogen.’[3]
De Balfour-verklaring
De Britten zijn niet gelukkig met het compromis tussen Sykes en Picot. Palestina behoort hén toe, vinden ze, en van meet af aan worden pogingen gedaan het verdrag te ondermijnen. De Britse minister van Binnenlandse Zaken Herbert Samuel smeedde al vóór Sykes-Picot plannen om een Brits protectoraat over Palestina te bewerkstelligen, en de teleurstelling over het verdrag geeft hem momentum.
Eind negentiende eeuw waart het antisemitische spook door Europa, wat de Oostenrijks-Hongaarse journalist Theodor Herzl ervan overtuigt dat de Joodse bevolking een eigen staat zou moeten krijgen. In 1895 schrijft hij het historische werk Der Judenstaat waarin hij een vurig betoog houdt voor een veilig heenkomen voor de joden in Europa. De sterke voorkeur gaat daarbij uit naar vestiging in het Heilige Land Israël, gesymboliseerd door de berg Zion.
Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zijn de vooroordelen over joden niet verdwenen. Herbert Samuel, zelf joods, is zich hier bewust van en besluit hierop in te spelen. De Verenigde Staten houden zich vooralsnog afzijdig, hetgeen de patstelling aan het westelijk front verlengt. Samuel probeert de Britse minister Balfour ervan te overtuigen dat de joodse diaspora in de VS (destijds rond de twee miljoen) een grote politieke invloed heeft, wat naadloos aansluit bij de bestaande vooroordelen. Als we het zionistisch project steunen, is zijn pragmatische mening, zal de VS bijspringen en winnen we de oorlog.[4]
Samuel is echter niet de man die de beslissingen neemt. Verantwoordelijk voor het buitenlandbeleid is minister Arthur Balfour.[5] Balfour werd geboren op 25 juli 1848 en ontpopte zich al vroeg in zijn carrière als geboren imperialist. In 1878 toog hij naar het Congres van Berlijn, waar Afrika in kaarsrechte lijnen werd opgedeeld tussen westerse mogendheden, niet gehinderd door enige empathie jegens de plaatselijke bevolking. Op 13 juni 1910 hield hij als oppositieleider een exemplarische speech waarin hij sprak over de morele verplichting Egypte te leiden. ‘We zijn niet alleen in Egypte voor het lot van de Egyptenaren […], we zijn er ook voor het lot van Europa in het algemeen.’[6]
Desalniettemin voelt Balfour er in eerste instantie niet zoveel voor zich publiekelijk uit te spreken voor een joodse staat in Israël. Immers, dit zou de toch al fragiele verstandhouding met Frankrijk in gevaar brengen. Uiteindelijk spreekt hij tóch steun uit voor een Joods tehuis in Israël, maar niet voordat de Britten Palestina in oktober 1917 hebben veroverd op de Ottomanen. De 67 woorden van de daadwerkelijke verklaring die hij op 2 november 1917 schrijft aan Lord Rothschildt, zouden de toekomst van het Midden-Oosten blijvend veranderen:
[“Zijne Majesteits Regering staat welwillend tegenover de vestiging van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in Palestina, en zal haar beste krachten aanwenden de verwezenlijking van dit doel te bevorderen, waarbij het duidelijk moet zijn dat niets zal worden ondernomen dat de burgerlijke en godsdienstige rechten van niet-Joodse gemeenschappen in Palestina zou kunnen aantasten, of de rechten en de politieke status die Joden genieten in enig ander land.”]
De Joodse bevolking in Europa voelt zich gesteund door de woorden van Balfour, en vanaf de Balfour-verklaring komt de migratie richting het Heilige Land in een stroomversnelling. In 1922 wordt de nederzetting Balfouria opgericht, onder toeziend oog van Arthur Balfour zelf. Vanzelfsprekend leidt dit tot spanningen met de Arabische bevolking in Palestina. Die woede van de Arabieren is in eerste instantie niet zozeer gericht tegen de joodse kolonisten, maar een resultante van de zoveelste valse belofte door de Britten.
Gebroken beloften
De Britten weten als geen ander dat het Ottomaanse Rijk op springen staat. Nadat de Fransen en Britten het Rijk vast hadden opgedeeld, wordt het tijd de vijand daadwerkelijk uit te schakelen. Veruit de meest praktische manier om dit te doen, is militaire steun verlenen aan de Arabische meerderheid die door de Jonge Turken steeds verder werden gemarginaliseerd.
In juni 1916 – een halfjaar ná Sykes-Picot – breekt de opstand uit onder leiding van de Arabische sharif Husein. Husein, een nakomeling van de profeet Mohamed, is voor de Britten de perfecte marionet om de ambities in de Levant de verwezenlijken. Ze sturen de jonge kolonel Thomas Edward Lawrence naar het Arabisch schiereiland om de opstand in goede banen te leiden. Hij krijgt toestemming de Arabieren een Arabische staat in Syrië te beloven.
Waar de Britse legerleiding weinig rekening mee houdt, is dat Lawrence’s ervaringen met de Arabieren haast niet meer hadden kunnen verschillen met die van Mark Sykes en Arthur Balfour. In tegenstelling tot deze heren, heeft Lawrence een groot deel van zijn carrière in de Levant doorgebracht en bij archeologische projecten met hen samengewerkt. Door dit egalitaire contact en het feit dat hij het plaatselijke dialect wél spreekt, heeft hij respect voor hun standpunten en is zijn steun voor de Arabische opstand oprecht.
“We roepen hen op voor ons te lijden op basis van een leugen, en ik kan het niet hebben!”
– T.E. Lawrence
Lawrence is dan ook niet op de hoogte van Sykes-Picot, en ontbrandt in woede wanneer hij hier in mei 1917 mee wordt geconfronteerd. Het zou niet de eerste keer zijn dat Lawrence, naïef maar heldhaftig, hevig wordt teleurgesteld door geopolitieke belangen: ‘We roepen hen [de Arabieren] op voor ons te lijden op basis van een leugen, en ik kan het niet hebben!’[7]
Dat weerhoudt hem er niet van – tegen de bevelen van de Britse delegatie in Caïro in – riskante manoeuvres uit te voeren. Hij zoekt steun in Libanon (‘Frans’ gebied volgens Sykes-Picot) en verovert de strategische kustplaats Aqaba met slechts enkele honderden Arabische strijders. Ondertussen ontwikkelt hij een goede verstandhouding met de zoon van sharif Husein, prins Faisal. Lawrence ziet in hem dé toekomstige leider van een Arabische staat en doet er alles zijn imago bij de Britse legertop op te poetsen.
De successen van de Arabieren stapelen zich op. In oktober 1917 veroveren ze Jeruzalem en op 1 oktober 1918 wordt Damascus ingenomen. Beide veroveringen hebben echter ook een keerzijde: de verovering van Jeruzalem zorgt voor angst bij de Britse regering: wat nu als de Fransen dit als een oorlogsverklaring zien? Volgens Sykes-Picot zou Palestina immers internationaal blijven. Arthur Balfour bedenkt een oplossing: de Balfour-verklaring kan Groot-Brittannië internationaal gezien de nodige sympathie opleveren, wat een eventueel Frans protest direct ontkracht.
De verovering van Damascus blijkt de Fransen een brug te ver. De Fransen beroepen zich al jaren op hun ‘recht’ op Syrië en Libanon. Kanttekening daarbij: de Franse legitimiteit komt volgens onder meer Picot voort uit de kruistochten gedurende de elfde en twaalfde eeuw. Op zichzelf bepaald geen sterke claim, gezien de ellende die de kruistochten met zich meebrachten.
Oorlog gewonnen, vrede verloren
Na de overgave van Duitsland starten de voorbereidingen op de vredesconferentie in Versailles. Frankrijk en Groot-Brittannië steggelen verder over de grenzen in het Midden-Oosten, terwijl Lawrence vakkundig naar de marge wordt verbannen. Wel mag hij Faisal nog optrommelen als Arabische afgevaardigde. Die wordt door de Britten ingezet als stroman, enkel en alleen om de Britse claim op het olierijke Mesopotamië kracht bij te zetten.[8]
De Fransen en de Britten zijn het ondertussen allang eens over de opdeling van het Midden-Oosten: het olierijke Mosul wordt tóch Brits, en de Fransen krijgen hun zeggenschap over Syrië en Libanon.[9] De grens tussen Syrië en Palestina moet nog wel even bepaald worden. In eerste instantie probeert men dit te doen aan de hand van Bijbelexperts. Als dit te lang lijkt te gaan duren, komen de ware intenties van de Britten boven en schakelen ze de hulp van iemand anders in: de directeur van de Anglo-Perzische Oil Company.
Prins Faisal wordt ondertussen door de Britten naar Egypte gestuurd, om de Fransen ervan te overtuigen dat ze deze keer géén dubbele pet op hebben. Wanneer een Amerikaanse commissie in opdracht van president Wilson op pad wordt gestuurd om te onderzoeken of de Arabieren wel onder de Fransen/Britten wílde leven, ontaardt dit in een regelrechte propagandaoorlog. Het resultaat is weinig verrassend: Mesopotamië, Transjordanië en Palestina komen onder Brits mandaat, Syrië en Libanon onder Franse heerschappij.
De Eerste Wereldoorlog heeft de Arabische bevolking in het Midden-Oosten een blijvend litteken bezorgd. Ze dachten dat een pan-Arabische staat een kwestie van tijd was, terwijl ze slechts pion bleken in een imperialistisch project. Lawrence trekt zich in 1920 uiteindelijk totaal gedesillusioneerd terug in Oxford, waar hij maar niet kan wennen aan de harde realiteit: de Arabieren wonnen de oorlog, maar verloren de vrede.
Nóg meer weten? Zie ook:
Noten
[1] James Barr, A Line in the Sand: Britain, France and the Struggle that shaped the Middle East (Londen 2011), 7.
[2] Barr, A Line in the Sand, 8.
[3] Ibidem, 36.
[4] Ibidem, 33.
[5] Tussen mei 1915 en december 1916 is Balfour minister van Marine, maar zeer invloedrijk in het buitenlandbeleid, met name in het Midden-Oosten. Vanaf december 1916 is hij onder de nieuwe minister-president David Lloyd George minister van Buitenlandse Zaken.
[6] Edward W. Said, Orientalism (Londen 2003), 33.
[7] Barr, A Line in the Sand, 46.
[8] Ibidem, 70.
[9] Van een leien dakje gingen deze onderhandelingen niet. Voor meer informatie, zie A Line in the Sand pagina 48-103.