Close

22 december 2018

Verlangen naar vroeger: het ideaal van Arabische eenwording10 min leestijd

Wie de politiek in het Midden-Oosten de afgelopen jaren een beetje gevolgd heeft, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de regeringsleiders zich omwille van hun eigen positiebehoud in allianties verwikkelen waar ze maar moeilijk uitkomen. Onderlinge verbondenheid bestaat formeel wellicht nog wel in de Arabische Liga, maar een gevoel van eenheid ontbreekt. Het is nauwelijks meer voor te stellen dat het idee van panarabisme decennialang de boventoon voerde.

Terug naar de roots

De Eerste Wereldoorlog wakkerde de Arabische sentimenten in de regio behoorlijk aan. En hoewel de Britten en Fransen hier misbruik van maakten en de gevoelens van eenheid vooral zagen als een handig instrument om de Ottomanen te verslaan, verdwenen de gevoelens met het verraad van de neo-imperialistische grootmachten niet van de ene op de andere dag. Sterker nog, waar het panarabisme begin twintigste eeuw niet meer dan een waakvlammetje was, groeide het dankzij de teleurstellingen na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk uit tot een ontembare heidebrand.[1]

Intellectuelen als Rashid Rida en Shakib Arslan betoogden in de jaren 1920 dat het tijd was voor een Arabische ontwaking. James Henry Breasted ging zelfs nóg een stukje verder: de hele geschiedenis was in feit niets meer dan een aaneenschakeling van tegenstellingen tussen ‘Oost’ en ‘West’, Semieten en Ariërs en Azië en Europa.[2] De Grieken vernederden de Perzen en de Romeinen na hen probeerden hetzelfde. Zij werden weer opgevolgd door de kruisvaarders die vanaf de elfde eeuw onder het mom van een heilige strijd het Midden-Oosten traumatiseerden. Tot slot kwamen daar de Fransen en Britten overheen, wier ‘mandaatgebieden’ wel érg veel leken op imperialistische campagnes uit de negentiende eeuw. Tijd om daar een stokje voor te steken.

De periode van vóór de islam wordt door veel moslims aangeduid als Jahiliyya, een periode van onwetendheid. De woestijnen werden geteisterd door bedoeïenenstammen die niet keken op een mensenleven meer of minder en in religieus opzicht was het Arabisch schiereiland een allegaartje van gebruiken uit Sumerische, heidense en joods tradities. Mohamed kreeg het in de eerste helft van de zevende eeuw voor elkaar om in naam van God verschillende stammen te verenigen en een rijk op te bouwen dat ruim acht eeuwen een voorsprong zou hebben op het – in letterlijke zin – enigszins achterlijke West-Europa.

De kruisvaarders en het daar indirect opvolgende imperialisme hadden het Midden-Oosten in een tweede Jahiliyya gestort, betoogde Darwish al-Miqdadi.[3] De enige manier om terug te keren naar de hoogtijdagen van het ‘oosten’ en definitief af te rekenen met het imperialisme was de vereniging van de Arabische volkeren, zoals Mohamed dertien eeuwen eerder had gedaan. De oproep tot supranationale eenwording was ironisch genoeg zowel een reactie óp als een kopie ván het nationalisme dat in het West-Europa aan een opmars bezig was.[4]

De islam, van nature een godsdienst gericht op armerenzorg en een egalitaire samenleving, was een handig instrument van het panarabisme, maar níet het hoogste ideaal. Desalniettemin werd veelvuldig beroep gedaan op de islam, bijvoorbeeld om toenadering tot de Sovjetunie te billijken: ‘afkeer van het bolsjewisme heeft in de islamitische wereld niet dezelfde graad als in het christelijke westen, want de bolsjewisten hebben aan moslims een gelijkgestemde door hun oproep de zwakkeren te bevrijden’, schreef Shakib Arslan.[5] De Arabische ontwaking moest bovenal een socialistische ontwaking worden.

 

De Libanese intellectueel en voorvechter van panarabisme Shakib Arslan. Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/Shakib_Arslan

Het panarabisme bleef in de eerste jaren vooral een hobby voor intellectuelen, maar in 1935 leverde Egypte de eerste premier die groot voorstander van Arabische eenwording was, Ali Mahir. Desalniettemin wilde het concept in andere landen maar matig van de grond komen. Het gros van de landen in de Levant zat nog onder het juk van de Europeanen, en op het Arabisch schiereiland had de ontdekking van haast oneindige oliereserves de economie volledig op zijn kop gezet. Om het idee door het hele Midden-Oosten te verspreiden, waren twee zaken nodig: onafhankelijkheid en een sterke leider.

Abd al-Nasser en de Verenigde Arabische Republiek

Met het einde van de Tweede Wereldoorlog en de oprichting van de Verenigde Naties lag het pad naar onafhankelijkheid in het Midden-Oosten open. Syrië, Libanon en Jordanië kregen eindelijk hun langgekoesterde autonomie. Vrijwel direct schoten panarabistische bewegingen als de Ba’ath-partij als paddenstoelen uit de grond. De partijen deelden hun wens van een socialistische Arabische eenwording en hun afkeer tegen het westen en het zionisme. De eerste aanleiding om die eenheid te bekrachtigen diende zich al snel aan. Op 14 mei 1948 riep David Ben-Guriom de staat Israël uit, een dag later verklaarden Egypte, Jordanië en Syrië direct de oorlog.

De Arabische leiders rekenden op een snelle overwinning op de ‘zionistische vijand’. Dat liep anders af. Israël was vastberaden het zojuist verworden ideaal met hand en tand te verdedigen. De onafhankelijkheidsoorlog leverde Israël een gigantische overwinning op. De Arabieren, de Palestijnen bovenal, liepen wederom een trauma op. Waar Israël met trots terugkijkt op de onafhankelijkheidsoorlog, zien Arabieren de ontwikkelingen van mei 1948 als al-Nakba: de catastrofe. Miljoenen Palestijnen werden gedwongen hun heil in de omliggende landen te zoeken. Vandaag de dag herbergen Libanon, Syrië en Jordanië Palestijnse vluchtelingen die hun huissleutel na 70 jaar nog altijd bij zich dragen.

De catastrofe van 1948 had het einde van het panarabisme kunnen betekenen, maar het bleek juist een aanjager. Begin jaren vijftig grepen Jamal abd al-Nasser en de zijnen de macht in Egypte. In 1956 werd hij (zonder tegenstanders) gekozen tot president. Nasser maakte indruk met zijn zoetgevooisde stem en charisma. Algauw werd hij hét symbool van het panarabisme en de opstand tegen het imperialistische westen. Hij richtte zijn blik vrijwel direct op het Suezkanaal, tot dan toe tot ergernis van Egypte een internationale zone. De nationalisering van het gebied was een duidelijk signaal naar het westen: wij laten niet meer met ons sollen.

De populariteit van Abd al-Nasser steeg na de nationalisering van het Suezkanaal naar ongekende hoogte. Eíndelijk hadden de Arabieren een leider die de herinneringen aan de hoogtijdagen tijdens de islamitische Gouden Eeuw deed opborrelen. Dat hij aan de oorlog van 1948 een imago als oorlogsheld had overgehouden, werkte niet in zijn nadeel. Andere leiders bleken zelfs bereid genoegen te nemen met een ondergeschikte rol.

Nasser ontpopte zich in razend tempo als charismatisch leider en werd ongekend populair. Bron: https://www.investigaction.net/fr/Le-retour-de-Nasser-tragedie-et/

Tot 1958 was het panarabisme vooral retoriek. Nasser bleek echter een man van woorden én daden. Tien jaar na al-Nakba vormden het door coups geteisterde Syrië en Egypte samen de Verenigde Arabische Republiek. Er leken gouden tijden in aantocht voor het panarabisme. De jaren zestig moesten het decennium gaan worden waarin ook andere landen zich gingen aansluiten bij de Verenigde Arabische Republiek. Wederom liepen de zaken anders, wederom bleek Israël  een niet te kraken noot.

De Verenigde Arabische Republiek bleek geen lang leven beschoren. In 1961 werd – geheel volgens Syrische traditie – een coup gepleegd en stapte Syrië uit de politieke unie. Nasser bleek niet bereid de macht in Syrië te willen delen en de Syriërs raakten steeds vervreemder van de Egyptische leider.  Het was een hard gelag voor het panarabisme, maar niet nog niet het einde. Het waren zes dagen in juni 1967 die de hoop van Arabische eenwording pas écht uit beeld deden verdwijnen.

Over de aanleiding van de Zesdaagse Oorlog bestaan nogal uiteenlopende visies, waarbij sommigen beweren dat sprake was van een legitieme preventieve aanval van Israël, anderen stellen dat Nasser een oorlog met Israël uitlokte om zijn eigen rol in een ándere oorlog (in Jemen) te verdoezelen en wéér anderen denken dat de landen in het Midden-Oosten spil werden in een complot van de Sovjetunie in een poging de wapenindustrie een broodnodige boost te geven. Feit is dat Israël tussen 5 en 10 juni 1967 haar grondgebied verviervoudigde door de Sinaï, de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever in te nemen. Feit is óók dat de legitimiteit van Nasser een dreun kreeg die hij maar moeilijk te boven kwam. Hij bood zelfs zijn ontslag aan, maar besloot toch aan te blijven toen de Egyptenaren massaal de straat opgingen om hun steun te betuigen.

 

Verval of transformatie?

Abd al-Nasser overleed in 1970 aan een hartstilstand. Zijn opvolger Anwar Sadat maakte zich weinig geliefd door – in ruil voor de Sinaï – vrede te sluiten met Israël en hiermee het bestaansrecht van het land te erkennen. Dit leidde tot woede bij conservatieve moslims als de Moslimbroederschap. Een zijtak van de Moslimbroederschap, de Egyptische Islamitische Jihad, nam het heft in eigen hand en schoot de president op 6 oktober 1981 dood. Sadat, zelf eerder nationalist dan panarabist, was niet de leider waar de regio tegenop keek. Toch markeert zijn dood een omslagpunt.

In een beroemd geworden wetenschappelijk artikel in 1978 betoogde Fouad Ajami al dat het panarabisme ten einde was.[6] Volgens hem was dat te danken aan drie factoren. Allereerst had de Zesdaagse Oorlog het zelfvertrouwen van proponenten van het panarabisme onherstelbaar beschadigd. Met de dood van Nasser was het cement van de transnationale beweging verdwenen, en Anwar Sadat “gebruikte” de oorlog van 1973 vervolgens om zijn blik naar binnen te keren en een nationalistische koers bínnen Egypte te varen.

Parallel aan de neergang van het panarabisme liep de opkomst van het pan-islamisme. Deze beweging is net als het panarabisme grensoverschrijdend en gericht op een ‘groter’ ideaal. In tegenstelling tot het panarabisme speelt taal of afkomst geen rol, en in plaats van bij de ‘staat’ ligt de eerste loyaliteit voor pan-islamisten bij de religie.[7] Bekendste pan-islamistische beweging is de Moslimbroederschap. En hoewel deze beweging al in 1928 werd opgericht, kreeg het door politieke ontwikkelingen elders eind jaren 1970 écht momentum.

De toenaderingspogingen van Sadat (r) richting de Israëlische premier Golda Meir (l) werden in zijn thuisland niet op prijs gesteld. Bron: https://www.timesofmalta.com/articles/view/20111006/life-features/Thirtieth-anniversary-of-Anwar-Sadat-s-assassination.388034

Op 1 februari 1979 begon in Iran de Islamitische Revolutie. Het voorheen westers georiënteerde land islamiseerde onder leiding van ayatollah Khomeini in razend tempo. Ook in Saoedi-Arabië vond na een gijzelingsactie in Mekka een conservatieve revolte plaats. Beide landen poogden hun orthodoxe beleving van de islam te exporteren, waardoor een andere wind ging waaien in het Midden-Oosten: die van het islamisme. Het is niet verwonderlijk dat de toenaderingspoging van  Anwar Sadat richting de ‘zionistische vijand’ in deze nieuwe context niet in goede aarde viel. Als de dood van Jamal abd al-Nasser het einde van het panarabisme symboliseert, symboliseert die van Sadat het begin van het pan-islamisme.

Het onderscheid tussen panarabisme en pan-islamisme valt niet te onderschatten. Panarabisme staat voor een seculiere staat, terwijl pan-islamisme juist staat voor een nauwe verbinding tussen moskee en regering. Wat de bewegingen delen is het supranationale ideaal: een flirt met de Gouden Eeuw van de islam, toen het oosten het westen op alle fronten overtrof. Maar waar het momentum van het panarabisme na de Zesdaagse Oorlog verdween, ziet het er niet naar uit dat het pan-islamisme op korte termijn hetzelfde lot wacht.

 

 

 

[1] C. Ernest Dawn, ‘The Formation of Pan-Arab Ideology in the Interwar Years’, International Journal of Middle East Studies 20 (1988) 1, 67-91, aldaar 67.

[2] Dawn, ‘The Formation of Pan-Arab Ideology in the Interwar Years’, 71.

[3] Ibidem, 70.

[4] James G. Mellon, ‘Pan-Arabism, pan-Islamism and inter-state relations in the Arab world’, Nationalism and Ethnic Politics 8 (2002) 4, 1-15, aldaar 2.

[5] Dawn, ‘The Formation of Pan-Arab Ideology in the Interwar Years’, 78.

[6] Fouad Ajami, ‘The End of Pan-Arabism’, Foreign Affairs 57 (1978) 2, 355-373, aldaar 357.

[7] Mellon, ‘Pan-Arabism, pan-Islamism and inter-state relations in the Arab world’, 1.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *