Meir Kahane werpt zijn schaduw12 min leestijd
De Israëlische premier Benjamin Netanyahu staat erom bekend rechtse allianties te smeden om te voorkomen dat “links” de lakens in de Israëlische politiek uitdeelt. Maar zijn beoogde alliantie met de rechts-extremistische Otzma Yehudi (Joodse Kracht) was zelfs voor organisaties die ‘Bibi’ doorgaans door dik en dun steunen een stap te ver. Wat zijn de drijfveren van deze volgelingen van de radicale rabbijn Meir Kahane? En wat betekent dat voor de Israëlische politiek in het algemeen?
Radicale rabbijn
De man die aan de basis staat van Otzma Yehudit is Meir Kahane. Hij wordt op 1 augustus 1932 geboren in Brooklyn, New York. Zijn vader is een vriend van Ze’ev Jabotinsky, oprichter van het revisionistisch zionisme en nog altijd de held van (extreem)rechts Israël. Zelf wordt Meir lid van de Betar-beweging, de aan Jabotinsky gelieerde jeugdmilitie die de Britten ten tijde van het mandaat op gewelddadige manier probeerde te verdrijven.[1]
Na zijn studie internationaal recht en zijn semicha (behalen van het rabbinaat) wordt Kahane ook politiek actief. In 1968 richt hij de Jewish Defense League op. Deze beweging heeft twee doelen: het beschermen van de joodse gemeenschap in Brooklyn tegen antisemitisch geweld en het saboteren van Sovjetactiviteiten uit protest tegen de slechte behandeling van joden in de Sovjetunie. Kahane pocht met slogans als “every Jew a .22”. Zelf belandt Kahane in de cel wegens plannen om een bom te maken. Het zou niet de laatste keer zijn dat de rabbijn de wet overtreedt.
In 1971 emigreert Meir Kahane naar Israël. Hij roept de Kach-partij in het leven, en zijn bedoelingen worden meteen duidelijk: de partij voert de slogan Terror Neged Terror, terrorisme tegen terrorisme. Het enige wapen tegen islamitisch terrorisme is joods terrorisme, aldus de rabbijn. Het levert hem de dubieuze eer op de eerste jood in Israël te zijn die wordt veroordeeld wegens opruiing.[2]
De standpunten van de Kach-partij zijn radicaal: annexatie van de bezette gebieden, etnische zuivering van de Joodse staat door ‘Arabieren’ uit te zetten, inname van de Tempelberg en een rotsvast vertrouwen in geweld als legitieme daad om die doelen te bereiken. In de ogen van Kahane kan Israël niet joods én democratisch zijn, omdat dit gelijkheid voor het Palestijnse (door Kahane steevast Arabisch genoemde) deel van de bevolking betekent. De keuze tussen democratie en een joodse staat is voor de rabbijn niet moeilijk: dan maar níet democratisch.[3]
Kahane heeft groot bewondering voor de leider van de rechtse oppositie, Menachem Begin. De radicale rabbijn ziet in hem de ware opvolger van Jabotinksy, en is met name tevreden over het ‘Beitar-gevoel’ dat Begin uitstraalt.[4] Maar in 1978 doet Begin iets wat het rechtsextremisme in het algemeen en Kahane in het bijzonder onvergeeflijk achten: hij sluit vrede met Egypte. In de ogen van Meir Kahane is dat niet alleen een territoriale concessie (Israël geeft de vanaf 1967 bezette Sinaï terug), het is Hillul Hashem, een vernedering van de naam van God.
Extreemrechtse bewegingen als de Kach-partij komen in opstand. Een groep van twaalf volgelingen van Kahane ketent zich vast in een kelder om sloop van de illegale nederzetting te voorkomen. Slechts door persoonlijke inmenging van premier Begin kunnen de extremisten ervan worden weerhouden zich op te blazen. De Israëlische premier was op dat moment al doordrongen van het gevaar van Kahane en zijn Kach-partij: “Hij is een gek! Die man had ons een ramp kunnen bezorgen. Hij is een uiterst gevaarlijk man!”[5]
Een gewelddadig aanvalsplan als reactie op de moord op joodse kolonisten in de Westelijke Jordaanoever levert Kahane uiteindelijk wederom een periode in de cel op. Hij zet zijn visie op de Israëlische samenleving daar uiteen in zijn boek They Must Go, een overduidelijke verwijzing naar de Palestijnse aanwezigheid in Israël. Belangrijkste punt: de demografische omstandigheden in Israël zijn dermate in het nadeel van de joodse bevolking, dat uitzetting van het niet-joodse deel van de bevolking resteert als enige optie.[6]
Het boekt zorgt voor een forse opleving van het Kahanisme, zoals de ideologie van de volgelingen van Kahane ondertussen bekendstaat. In 1984 wordt de partij voor het eerst verkozen in de Knesset, het Israëlische parlement. De beweging viert dat feestje geheel in eigen stijl: de groep paradeert door bezet Oost-Jeruzalem richting de Klaagmuur, en schroomt onderweg niet een spoor van vernieling achter te laten: Palestijnse kraampjes worden omver getrokken en er vallen rake klappen.[7] De toon voor de komende vier jaar lijkt gezet.
Zover komt het niet. De overige Knessetleden boycotten de Kach-partij, met als gevolg dar Meir Kahane meestal voor een lege zaal staat te spreken. Vlak voor de verkiezingen van 1988 wordt de partij zelfs verboden wegens de racistische, ondemocratische opstelling. Kahane zelf wordt in 1990 tijdens een bezoek aan Manhattan geliquideerd door een moslimextremist. Maar het Kahanisme als ideologie is allerminst dood.
Theologisch onderbouwd fascisme
Het Kahanisme laat zich niet vatten in termen als ‘nationalisme’ of simpelweg ‘extreemrechts’. De ideologie zit diep verweven in rabbijnse interpretatie van de Hebreeuwse Bijbel, die over de eeuwen heen verschillende transformaties is ondergaan. Het idee van de ‘Wraak Gods’ biedt inzicht in de dubieuze invulling die Meir Kahane geeft aan het Heilige Schrift.
Na de verwoesting van de Tweede Tempel door de Romein in 70CE was het aan de rabbijnen om invulling te geven aan het Woord Gods. Sommigen onder hen waren ervan overtuigd dat God – en alleen God – op de Dag des Oordeels wraak zou nemen op de Romeinen. De verwoesting van de Tempel door de Romeinen werd hiermee verheven tot een theologische aanval op de God van Israël, eentje waar God het niet bij zou laten zitten.[8] Het Volk Israël zou God hoogstens via massaal martelaarschap kunnen bewegen tot ingrijpen, hetgeen volgens de overlevering in 73CE gebeurde in Masada.
In de dertiende eeuw ontstaat op het Iberisch schiereiland (het huidige Spanje en Portugal) een nieuwe stroming, die een andere invulling geeft aan de het idee van de Wraak Gods. Kabbalisten zien een vereenzelviging van het volk van Israël met de God van Israël. Hieruit volgt dat het ballingschap van de joodse diaspora uit het Heilige Land niet alleen een ballingschap van de joden is, maar van God zelf.[9] Van een wraak door het volk van Israël spreekt het kabbalisme niet: herstel van de goddelijke macht kan alleen worden afgedwongen door strikt volgens de joodse regels te leven.
Een modernere visie bouwt voort op de kabbalisten, maar met een belangrijk verschil: leven volgens de regels is niet genoeg. Het proces van verlossing moet ‘van onderaf’ worden geïnitieerd door de Staat Israël.[10] Meir Kahane raakte geïnspireerd door deze visie, die in zijn ogen een perfecte theologische onderbouwing biedt voor zijn eigen ideologie.
Het Kahanisme is gestoeld op drie fundamenten die nauw samenhangen met het idee van de Wraak Gods:[11]
- Het Volk Israël is vereenzelvigd met God. Niet-joden zijn vijanden (Amalek) en inferieur aan joden
- Na de holocaust, waar het Volk Israël en dús God bijna werd verwoest, zijn joden het aan God verplicht om alles te doen wat in hun macht ligt om wraak te nemen op niet-joden
- Het voornaamste doel van de stichting van de Staat Israël is het faciliteren van de wraak die moet worden genomen op niet-joden om het proces van verlossing op te starten
Die drie fundamentele eigenschappen van het Kahanisme vormen de basis voor een racistische theocratie. In zijn eigen woorden: “Dit is een joodse staat. Het buigt voor het Jodendom en spreekt het niet tegen. […] De plicht voor het Jodendom is om uniek, anders en uitverkoren te zijn. […] Wij nemen geen deel aan de standaardwaarden van de staat!”[12] Zelfs geweld tegen onschuldige niet-joden is gerechtvaardigd is, omdat alle niet-joden tezamen de historische vijand van Israël vormen. Iedere aanval op een jood is een aanval op God, in de ogen van Kahane:
‘Degene die concessies doet op het gebied van wraak tegen de vijanden van Israël, doet concessies op de wraak van De Heilige, geprezen zij Hij, omdat diegene die handelt tegen Israël ook handelt tegen de God van Israël en daardoor geen enkele vrees van God heeft… Daarom is het verboden in te binden op het gebied van wraak.’[13]
– Meir Kahane
Het verklaart de houding van Kahane ten opzichte van de Camp David-akkoorden die Begin in 1978 met de Egyptische president Anwar Sadat sloot. Maar het betekent ook een legitimatie van íeder geweld van joden tegen niet-joden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Kahanisten weigeren afstand te nemen van gruweldaden begaan door joodse extremisten.
Op 25 februari 1994 stormde de joodse extremist en voormalig student van Meir Kahane, Baruch Goldstein, de Grot der Patriarchen / Ibrahimi Moskee in Hebron binnen. De moskee zat stampvol: het was vrijdag én het was Ramadan. In luttele minuten vuurde hij meer dan honderd kogels af, waarmee hij 29 Palestijnen doodde. De terreurdaad verwoestte niet alleen tientallen families, het betekende ook het begin van het einde voor het vredesproces.
Goldstein was zich hier van bewust. Sterker nog, het was zijn voornaamste motivatie. Goldstein was ervan overtuigd dat zijn daad nodig was om het vredesproces, en daarmee de onmogelijkheid van het idee van ‘verlossing’ volgens het Kahanisme (totale verwoesting van de vijand) te stoppen.[14] Kahanistisch rabbijn Yitzhak Rinsburgh was het hier roerend mee eens: hij zag het als een “religieuze daad die gericht was op het creëren van omstandigheden die moesten leiden tot een eschatologische transformatie”.[15]
Op 4 november 1995 veroorzaakte Yigal Amir een nieuwe schok. Hij vermoordde de Israëlische premier Yitzhak Rabin, de man die de Oslo-akkoorden ondertekende. En hoewel Amir geen lid was van Kach, kreeg hij wel sympathie Kahanes aanhangers doordat hij in zijn nederzetting vaak met hen in contact kwam. De terreurdaad van Goldstein was een voorbeeld dat hij per se wilde volgen.[16]
Terug op het politieke toneel
Doordat de volgelingen van Kahane weigerden afstand te nemen van de terreurdaden van Goldstein en Amir, raakte de beweging steeds verder in isolement. Het feit dat Netanyahu Otzma Yehudit, Habayit Hayehudi (Het Joodse Huis van onder meer Naftali Bennett en Ayelet Shaked, respectievelijk minister van Onderwijs en Justitie in het huidige kabinet) en de Nationale Unie-Tekuma adviseerde een gezamenlijke lijst te vormen zodat ze de kiesdrempel zouden halen, zegt veel over de huidige staat van de Israëlische politiek. Klaarblijkelijk is alles geoorloofd om te voorkomen dat “links” aan de macht komt.
Het is niet voor niets dat organisaties die Netanyahu doorgaans steunen hier een lijn trekken. Otzma Yehudit is gestoeld op een fascistische ideologie die een wetteloze theocratie voorstaat, met absolute suprematie voor het joodse deel van de bevolking. Een coalitie waar deze stroming deel van uitmaakt, ondermijnt het principe van Israël als enige democratie in het Midden-Oosten volledig.
Het trilemma dat Derk Walters schetst in Israël zegt geen sorry meer blijkt wederom geschikt voor analyse: ‘De Israëlische beleidsbepalers willen in de kern drie dingen: een Joodse (1), democratische (2) staat op heel het grondgebied tussen de Middellandse Zee en de Jordaan (3). In werkelijkheid zijn er steeds maar twee van de drie wensen tegelijk te realiseren. Een democratische Joodse staat kan niet het hele grondgebied beslaan. Een Joodse staat op heel het grondgebied kan niet democratisch zijn. En een democratische staat op heel het grondgebied kan niet Joods zijn. Als ik zou moeten raden welke van deze drie fundamentele Israëlische wensen uiteindelijk zal sneuvelen, dan zal dat zeker niet het Joodse aspect van de staat zijn, en met de actuele tendensen zal ook de honger naar het grondgebied niet gestild worden. Dan blijft er maar één kernwaarde over om af te schaffen: de democratie.’[17]
De alliantie en mogelijke coalitie de Kahanisten geeft daarmee extra munitie aan BDS (Boycott, Divest, Sanction) en antisemitisme. Hiermee stelt Netanyahu zijn eigen kortetermijngewin boven de belangen van de staat Israël op de lange termijn. De Amerikaanse joodse belangenorganisatie AIPAC verhelderde haar standpunt ten aanzien van Kahanisten daarom nog maar eens: wij weigeren deze racisten te ontmoeten. Dat is prijzenswaardig en lijkt principieel. Maar er is maar één man hoofdverantwoordelijk voor het samenstellen van de coalitie: Benjamin Netanyahu. Durft de wereld het aan om afstand te nemen van de man die de deur voor joods-orthodox fascisme wagenwijd openzet?
[1] Jewish Virtual Library, ‘Meir Kahane (1931 [sic] – 1990)’ (2008), https://www.jewishvirtuallibrary.org/rabbi-meir-kahane (26 februari 2019).
[2] Ehud Sprinzak, ‘The Emergence of the Israeli Radical Right’, Comparative Politics 21 (1989) 2, 171-192, aldaar 171.
[3] Sprinzak. The Emergence of the Israeli Radical Right’, 176.
[4] Ibidem, 174.
[5] Gidi Weitz, ‘’He’s a Crazy Man’: Decades Before Netanyahu Welcomed Heirs, Begin Warned of ‘Dangerous’ Kahane’ (27 februari 2019), https://www.haaretz.com/israel-news/.premium-decades-before-netanyahu-welcomed-his-heirs-begin-warned-of-crazy-kahane-1.6976516 (28 februari 2019).
[6] Meir Kahane, They Must Go (Jeruzalem 1981).
[7] Sprinzak. The Emergence of the Israeli Radical Right’, 171.
[8] Adam Afterman en Gedalliah Afterman, ‘Meir Kahane and the Contemporary Jewish Theology of Revenge’, Soundings: an Interdisciplinary Journal 98 (2015) 2, 192-217, aldaar 196.
[9] Afterman en Afterman, ‘Meir Kahane and the Contemporary Jewish Theology of Revenge’, 197-198.
[10] Ibidem, 200.
[11] Afterman en Afterman, ‘Meir Kahane and the Contemporary Jewish Theology of Revenge’, 203-204.
[12] Ibidem, 205-206.
[13] Afterman en Afterman, ‘Meir Kahane and the Contemporary Jewish Theology of Revenge’, 206.
[14] Ehud Sprinzak, ‘Extremism and Violence in Israel: The Crisis of Messianic Politics’, The Annals of the American Academy of Political and Social Science 109 (1998) 5, 114-126, aldaar 123.
[15] Afterman en Afterman, ‘Meir Kahane and the Contemporary Jewish Theology of Revenge’, 211.
[16] Sprinzak, ‘Extremism and Violence in Israel’, 124.
[17] Derk Walters, Israël zegt geen sorry meer (Houten 2018), 339.